Ton Lebbink is even verdwenen Dichter verder weg dan ooit

Vanochtend kreeg ik geen gedicht van Ton. Pieppiep, twee toontjes, twee nootjes, en daarna niets meer. De stroom van krap zeven jaar literaire vermakelijkheid, vanuit hoofdstedelijk en mondain Amsterdam naar provinciaal en boers Vlaardingen, staakte haar poëtische postdienst met behulp van enen en nullen.

Ik vroeg vrienden: zij wisten nog van niets. ‘Misschien heb je je provider te laat betaald,’ zei er eentje die dit vaker had meegemaakt. ‘Ik? Ik betaal altijd trouw. Ik bezit digitale kranten en de internetverbinding is de lijn voor mijn werk zoals de aorta een mens in leven houdt.

Ik opende nogmaals mijn e-mailbestand. Klikte wat berichtengroepen aan, maar er verscheen niets dat op post van Ton Lebbink leek. Ik had hem nog niet lang geleden een bericht gestuurd. Was ik niet attent genoeg? Had ik de grens bereikt met mijn verhalen uit het fictieve leven van deze drummer van Mecano/portier van Paradiso/schilderijenvervalser/FEBO-krokettenbakker /onafhankelijk dichter/succesvol belegger/plastic tulpen met lichtjes bedenker/en wie weet wat nog meer?

Kalm blijven. Vermijd paniek. Vooral nu. En ik ben altijd al de rust zelve. Kan hier nog een schepje bovenop? Misschien is gewoon mijn inbox vol. Kwestie van legen en de noviteiten stromen binnen als vanouds.

Het kan toch niet zo zijn dat ik hem tegen verdwenen haren heb ingestreken? Ons laatste samenzijn dateert alweer van tijden terug. En in de tussentijd gedichten en sinds kort een strip. Douwe Reus is leuk, kort, krachtig. Van Emma Klage nog geen spoor. Zal ik bellen? Ik heb twee nummers. 020 en 06. Of is dat inbreuk op de privacy?

Goed nadenken nu. Een fout gesprek (en de fatale gevolgen ervan) herstel je niet zomaar. Dat is ondervinding. Laten we stellen dat ik de taal voldoende machtig ben om niet iedereen direct tegen mij in het harnas te jagen. Zo ben ik immers opgevoed. Keurig en innemend. Met achting en respect.

En nu? Ruim 360 keer heb ik over hem geschreven; Ton Lebbink zou geen geheim meer mogen zijn of hebben. We zijn toch vrienden? Of verzin ik dit terplekke! Het heeft geen zin bij naasten te informeren. Als een e-mail je niet bereikt is die, door wat vroeger PTT was, niet bij buren afgeleverd. En met een briefje in je bus. Dat waren nog eens tijden … van sociaal vertrouwen.

Misschien is er geen tijd te verliezen. Toch maar bellen dan? Voor hetzelfde geld is hij op vakantie. Met zijn Christine. Daar reist hij al sinds de vroege jaren zeventig mee. ‘En het voelt nog altijd als frisse lucht,’ heeft ‘ie mij verteld. Dat moet dus wel een schatje zijn, die hij niet wilde begraven, maar eeuwig koesteren.

Wat hoop ik te ontdekken? Het mag duidelijk zijn dat ik op zoek ben naar een teken van leven. Hij woont dan wel uit het oog, maar bivakkeert constant in mijn hart. Toch maar bellen dan? Ik zoek zijn stem. Ik ben niet gek, of zo. Zo lang is het tot op heden nog niet stil geweest.

Dan een bericht van Pieter dat Ton Lebbink niet langer bij ons is. Weg vlees, weg bloed. Uit je lichaam en mijn gezicht weggetrokken. Bleekneusjes zijn we als het om harde waarheid gaat. Angst voor jouw sterven maakt ons radeloos. Voetbalknieën voor altijd afgescheurd.